Digitaal  museum

Didam, Loil, Nieuwdijk

Canon van Didam, Loil en Nieuw-Dijk

Geïnspireerd door het plaatjesboek van de Oudheidkundige Vereniging Didam en de vele lokale canons die in Gelderland verschijnen wil ik gaan beginnen met de Canon van Didam. Natuurlijk bestaat er ook al een hoofdstuk de "Geschiedenis van Didam" maar in de Canon wil ik in verkorte vorm aan de hand van 50 hoofdstukjes de geschiedenis van Didam, Loil en Nieuw-Dijk beschrijven.

Hoofdstuk 1: Het ontstaan van het landschap
Hoofdstuk 2: De mens en dier in het begin

Hoofdstuk 1. Het ontstaan van het landschap 

Nederland zag er vroeger miljoenen jaren geleden totaal anders uit dan nu. De kustlijn van vroeger lag veel verder naar het oosten. Tot zelfs verder dan Winterswijk. Op de bodem waar nu Winterswijk zich bevindt, was een zee waarin talrijke zeedieren, schelpen zich bevonden en waar kalk en mineralen op de bodem werden afgezet. Winterswijk wordt wel de mozaïekvloer van Nederland genoemd. Dé geologische parel in het Landschapspark Winterswijk is de steengroeve in Ratum. Het (Muschel)kalk dat daar wordt afgegraven dient als grondstof voor  kunstmest en mobiele telefoons, maar het wordt ook gebruikt in het asfalt van landingsbanen op luchthavens. Door de kalksteenwinning zijn de miljoenen jaren oude aardlagen zichtbaar in de rotswanden aan de oppervlakte, wat bezoekers een fenomenaal kijkje op de geologische geschiedenis van Winterswijk biedt. 240 miljoen jaar geleden in het Triastijdperk, bestond de aarde uit een oceaan en een supercontinent met een binnenzee. Deze beschutte binnenzee wordt beschouwd al de kraamkamer van nieuwe planten- en dierensoorten. De westelijke kustvlakte van de binnenzee bevond zich op de plek waar nu Winterswijk ligt. Doordat de kustvlakte bij tijd en wijle droogviel, was het de ideale plek voor zowel land- als zeedieren. Dat maakt dat er ook nu nog steeds belangrijke fossiele vondsten worden gedaan van schelpen, vissen, insecten maar ook van pootafdrukken en botten van sauriërs. Doordat er de laatste jaren gericht gezocht wordt in bepaalde lagen, komen er steeds meer unieke fossielen van planten en dieren aan het licht. Onlangs werd er door een lokale paleontoloog zelfs een fossiel ontdekt van een pissebed, dat pakweg 245 miljoen jaar oud is. Nooit eerder werd er zo'n oud fossiel van een pissebed gevonden in Nederland. De onderzoekers hebben het fossiel 'Gelrincola winterswijkensis' genoemd, naar de vindplaats van het fossiel. Gelrincola verwijst naar de provincie Gelderland, winterswijkensis naar Winterswijk. De gemeente Winterswijk heeft besloten in 2025 – 2026 dit museum te openen maar veel mensen twijfelen nog.

Kustlijn in Gelderland miljoenen jaar geleden
Kustlijn in Gelderland miljoenen jaar geleden
Voorontwerp mogelijk museum Winterswijk
Voorontwerp mogelijk museum Winterswijk

Het verloop van de kustlijn in de periode van 24 miljoen tot 350.000 jaar geleden. Ook het grondgebied van Didam lag dus miljoenen jaar in de zee. Door verhoging van de aardkorst en groei van ijs in de poolgebieden kwam Gelderland droog te liggen. (uit het: "Verhaal van Gelderland, deel Gelderland voor het Gelderland werd"  bl. 22/23). Zie ook de theorie achter de IJstijden in een artikel in de New Scientist:  https://www.newscientist.nl/nieuws/wetenschappers-denken-eindelijk-te-weten-hoe-ijstijden-ontstaan/


Gemiddelde zomertemperatuur gedurende de laatste 3.5000.000 jaar
Gemiddelde zomertemperatuur gedurende de laatste 3.5000.000 jaar

In de loop van de tijd nam de gemiddelde zomertemperatuur ook af. We hebben in Didam te maken gehad met tropische, subtropische omstandigheden en ijstijden en alles wat daar tussen zat. Dit had natuurlijk grote invloed op de vegetatie en de dieren die hier leefden. Naar de oorzaak van de op en neergang van de temperatuur, de zogenaamde zaagtandbeweging is veel onderzoek gedaan, vooral door te kijken naar boorkernen uit diepzee sedimenten in de Atlantische oceaan. Daaruit komt een merkwaardig beeld naar voren: opwarming kan de aanzet zijn voor nieuwe koude.
In het klimaat zoals we dat nu kennen transporteert de warme golfstroom warm en zout water uit de tropen naar het hoge noorden. Daar koelt het af en dit  zware zoute water zinkt naar de bodem van de oceaan (rechts). Vervolgens stroomt het over de bodem weer terug naar het zuiden. Deze oceanische warmtepomp ('thermo-haliene circulatie') is niet stabiel.  Tijdens de ijstijd is de circulatie verschillende keren gestopt en vervolgens weer gestart.
Hoe komt het dat de warmtepomp kan afslaan, wie draait er aan de  knop? Dat is het ijs zelf. Als het noordelijk halfrond opwarmt in de ijstijd, gaan de ijskappen smelten. Dat levert enorme hoeveelheden koud, zoet water op, dat een lager soortelijk gewicht heeft dan zout zeewater.  Er komt als het ware een 'deksel' van koud, licht water op de noordelijke oceaan te liggen, dat het zoute, warme water uit het zuiden tegenhoudt. Bovendien bevriest het makkelijker waardoor meer zee-ijs gevormd wordt. Kortom, de warmtepomp stopt, de noordelijke zeen worden kouder en de gletsjers kunnen daardoor weer groeien. Op deze manier werd een snelle opwarming steeds weer gevolgd door langzamerhand terugkerende kou. Totdat een langere, meer stabiele opwarming aan het eind van de ijstijd de oceaan-warmtepomp voor langere tijd aanzette.
Tot voor kort was niet bekend dat het klimaat op aarde zo ontzettend instabiel kon zijn, we weten dit nog maar zo'n 15 jaar. We zijn gewend aan een relatief stabiel klimaat; in historische tijden hebben zich niet zo grote schommelingen voorgedaan als in de ijstijd. Maar eigenlijk is instabiliteit normaal. De ijstijden met hun instabiele klimaat hebben de laatste paar miljoen jaar de overhand gehad, interglacialen met een stabiel klimaat zoals we die nu kennen duurden relatief kort.

Voorlaatste ijstijd, het ijs bereikte Nederland
Voorlaatste ijstijd, het ijs bereikte Nederland
Stuwing ondergrond door het ijs 2
Stuwing ondergrond door het ijs 2
Stuwing ondergrond door het ijs
Stuwing ondergrond door het ijs

Nederland is tijdens zeker twee ijstijden gedeeltelijk met ijs bedekt geweest. Dat heeft grote gevolgen gehad voor het landschap. Vooral van de voorlaatste ijstijd (het Saalien) is nog veel te terug te vinden in het relief van Nederland. Het ijs van de Scandinavische ijskap lag toen tot aan de lijn Nijmegen-Amsterdam
In die tijd zijn de heuvelruggen in midden en oost Nederland ontstaan (Utrechtse heuvelrug, Veluwe, heuvelruggen in Salland en Twente). Ze zijn omhooggedrukt door het ijs. Door de druk van het gletsjerijs werden de grondlagen onder de gletsjers opzij gedrukt en over elkaar heen geschoven. Waar de grond weggedrukt werd ontstonden diepe bekkens. Smeltwaterstromen zetten zand en grind af langs de rand van het ijs. In noord-Nederland werd keileem afgezet onder het ijs, een mengsel van klei, zand en stenen. De grote zwerfstenen in Nederland zijn vaak door het ijs aangevoerd.

De laatste IJstijd
De laatste IJstijd

Tijdens de laatste ijstijd kwam het landijs niet verder dan Denemarken en Noord Duitsland. Wel was het klimaat in de stadialen erg koud, het grootste deel van de laatste ijstijd groeiden er geen bomen in Nederland. In de extreem koude periode van 21000 tot 18000 jaar geleden was er poolwoestijn waarin de wind vrij spel had. We vinden veel windafzettingen uit die tijd, dat op veel plaatsen als een deken van een paar meter dik over oudere afzettingen heen ligt ('dekzand').

De meeste dekzandafzettingen in Nederland komen uit de laatste ijstijd, het Weichselien. Dekzanddekens en -ruggen hebben zich mogelijk ook tijdens eerdere ijstijden kunnen vormen. Deze liggen echter niet aan het oppervlak. In het Vroeg-Weichselien was Nederland nog overwegend begroeid. Toch ontstonden er al kale plekken op de bodem en kreeg de wind vat op het zand dat de bodemlaag vormde. De wind zorgde voor zandverstuivingen, maar deze vonden vanwege de begroeiing alleen lokaal plaats. Later, tijdens het pleniglaciaal van het Midden-Weichselien, werd het nog kouder in Nederland. De begroeiing werd nog kariger en Nederland was onderdeel van de toendra. De wind kreeg vrij spel en ging op veel grotere schaal zand verstuiven. Er ontstond een eerste dekzanddeken, het zogenaamde oude dekzand. Deze laag wordt hier en daar onderbroken door horizontale leemlagen en in enkele gevallen door lösslagen.
Tussen de lagen van het oude dekzand I en het oude dekzand II bevindt zich de Laag van Beuningen. Dit is een grindrijke laag, gevormd in het koudste en droogste deel van het pleniglaciaal. Het grind werd samen met zand en leem afgezet door de vele riviertjes die er in die tijd over het bevroren land stroomden. De fijnkorrelige afzettingen zijn later weggeblazen en het grind bleef achter. Vaak zijn de grindjes gezandstraald en hebben hierdoor een afgevlakte vorm gekregen (windkanters).
Aan het einde van de ijstijd, in het late deel van het Weichselien, kwam er weer meer begroeiing. De planten waren beter in staat het zand vast te houden, waardoor het dekzand beter bleef liggen. Er ontstond reliëf in het landschap. Het reliëf bestond uit langgerekte dekzandruggen. Deze dekzandruggen konden kilometers lang worden en zo'n honderd meter breed. De zandruggen zijn gevormd uit de jonge dekzanddeken, dat geen leemlagen bevat. De jonge dekzanddeken is gevormd aan het einde van het Weichselien. Het jonge dekzand bestaat voor een deel uit het zand van de oudere dekzanddeken, dat door de wind opnieuw is opgewaaid en weer is afgezet. Doordat er meer begroeiing was aan het einde van het Weichselien had de wind minder vat op het zand en werd het jonge dekzand alleen lokaal verstoven.

Dekzand gebieden in Nederland
Dekzand gebieden in Nederland

Door de sterke wind werd een deel van de top van Montferland wegeblazen en vormde het dekzandgebied van Didam en Wehl. Dit dekzandgebied in de Liemers ligt bovenop de klei die afgezet is door de rivieren. Met name in Nieuw Wehl is het glooiende karakter van het landschap nog te zien. In Didam zijn veel van die glooiingen geëgaliseerd. 

Fysisch geografische hoofdlandschappen in Montferland_1
Fysisch geografische hoofdlandschappen in Montferland_1


Hoofdstuk 2: De mens en dier in het begin